Onze buren hebben een alleraardigst gazonnetje
(understatement). In onze tuin zegevieren de paardenbloemen en één of andere
bodembedekker. Het gras heeft het nog niet opgegeven. Het wilde konijn dat ’s
ochtends in onze tuin ontbijt ook niet. Meestal kan hij/zij namelijk wel
terecht voor een 5-sterren maaltijd. Paardenbloemen schieten de dag nadat je
gemaaid hebt alweer in vol ornaat boven de oppervlakte uit, dus het konijn
heeft altijd prijs.
Dat gazon van de buren zette me aan het denken over het
spreekwoord dat het gras aan de overkant altijd groener lijkt. In dit geval is
dat trouwens echt zo. Wij hebben eens in de zoveel tijd een bevlieging. Houden
het een paar weken vol en vervolgens slokken het bedrijf van mijn man en onze
drie heerlijke kinderen alle tijd op en kunnen we niet eens aan onze
tuinverplichtingen voldoen. Het konijn moet dit weten, want anders zou het toch
allang zijn ontbijtje elders hebben gezocht.
‘Hoe dóen ze dat toch?’ verzucht ik me dan in een
nesteldrang-periode waarin alle rommel ergerlijk is, dus óók dat veel te lange
gras. Dit gaat dan nog over de tuin, maar ik realiseerde me ook ineens dat het
zinnetje ‘hoe dóen ze dat toch?’ wel vaker door mijn hoofd spookt.
Over het algemeen genomen ben ik ontzettend tevreden met hoe
ik het in dit leven doe. We hebben een heerlijk huis met voldoende ruimte om
ons heen. Ik heb de mogelijkheid om thuis te zijn bij de kinderen én ik heb
werk wat ik niet eens zie als werk, maar als hobby. We hebben fijn te eten, de
kinderen zijn gezond en gelukkig en ik kom zelfs – zij het dan sporadisch – toe
aan tijd voor mezelf. De kink in de kabel ontstaat wanneer ik begin te
vergelijken en denk: ‘Hoe dóen ze dat toch?’
In mijn ideale wereld leven we zo veel mogelijk
zelfvoorzienend uit onze groentetuin, heeft elk gezinslid altijd schone kleding
in de kast liggen, heb ik de was bovendien altijd bij, is de was zelfs
gestreken, is het huis schoon en opgeruimd, staat er drie keer daags een
gezonde maaltijd op tafel én is er ook nog volop tijd en ruimte om plezier met elkaar
te maken.
Ideale wereld dus, want in de praktijk blijkt dat het
onkruid in de moestuin vaak sneller groeit dan dat ik tijd heb om überhaupt wat
zaden te zaaien, dat de berg met was hoger is dan de wasmachine per dag aan
kan, dat diezelfde was dan wel schoon mag zijn, maar dat de kast echt een brug
te ver is, laat staan dat ik ook nog tijd heb om te strijken, dat het
onmogelijk is om alles schoon én opgeruimd te houden met drie kinderen (en een
man die altijd bij huis is) én dat de koelkast soms sneller leeg is dan dat ik
boodschappen heb kunnen doen. De kinderen trekken aan me, mijn man trekt aan
me, het huishouden trekt aan me, de bedrijven trekken aan me, de school trekt
aan me, mijn sociale leven trekt aan me en ga zo maar door.
Vaak vind ik dat ook allemaal prima. Het gaat eigenlijk best
goed. En dan toch breken die periodes van nesteldrang aan waarbij ik vind dat
het he-le-maal niet goed gaat. Dat het anders moet (en wel NU!) en dat we het
vanaf nu allemaal anders gaan doen, want – en daar komt ‘ie – ‘dat lukt andere
mensen namelijk ook!’. Het moment dat ik dat hardop uitspreek richting mijn man
zal hij inmiddels wel verzuchten dat ik vast weer gauw ongesteld moet worden…
Ik besluit vanaf dat moment dat ik de was in de kast wil
hebben, dus ik was me helemaal in de rondte, vouw elke mand keurig direct op en
maan mijn man om elke keurig gevouwde wasmand mee naar boven te nemen. Meestal
lukt het dan nog wel om die ene wasmand in de kledingkasten te krijgen, maar
die tweede, derde, vierde wasmand blijven toch vaak staan lonken op de
overloop, waardoor ik weer wasmanden tekort kom voor de was, de was zich
ophoopt, en je raadt al hoe dit voornemen afloopt.
Een ander vastberaden besluit is het elke dag koken van drie
gezonde maaltijden. Wij leven altijd thuis, dus er is geen bammetje voor
onderweg bij. Daarnaast vraagt ons werk flinke fysieke inspanning en blijken we
het ook niet al te best te doen op een dieet van enkel granen, dus we eten 2x
per dag warm. Ik maak braaf een menu voor de week, doe de boodschappen –
waarbij ik ook nog op de aanbiedingen let! – en zorg dat we zeker een goede
tijd vooruit komen. Dan breekt die dag aan dat mijn man laat terug is van
achter, ik de hele dag een baby aan de borst had hangen, de andere twee
kinderen absoluut niet te genieten zijn en ik sterf van de honger. ‘Toch maar
even een patatje halen?’
Mijn laatste voornemen – en deze móet zat kunnen hoor! - een
opgeruimd huis. Vol goede moed ruim ik alle kamers op. Verzamel ik spullen die
geen duidelijke plek hebben in een doos. Ik doe dit bij voorkeur met de baby op
mijn buik gebonden, terwijl de andere twee kinderen niet thuis zijn en mijn man
ook even in geen velden of wegen te bekennen is. Moe en uiterst voldaan zak ik
dan op de bank: wat ziet het er prachtig en opgeruimd uit! Wat een rust en
ruimte in mijn huis. Heerlijk. Zo moet het altijd blijven.
Nog geen halve dag later ligt de vloer alweer bezaaid met
maïs ‘we hebben maïs gehakseld, mamma’ en eigeel ‘mij lust geen eigeel, mamma’
en breek ik bijna mijn nek over alle sokken en schoenen die in de run zijn
uitgeschopt. En wat is dat trouwens met die plekken in huis, zoals het dressoir
of de fruitschaal, die dan vervolgens 48 uur later een magneet geweest blijken
te zijn voor sleutels, pennen, lego, post en andere frutsels?
Kortom. Het is een onbegonnen zaak.
Waarom laat ik mezelf dan toch steeds gek maken? Ik trap er
steeds weer in dat het beter of anders moet, want ‘zij kunnen het ook’, ‘hoe
doen ze het toch?’ en ‘hun gras is echt veel groener’. Doodvermoeiend is het
eigenlijk.
Jouw leven lijkt waarschijnlijk slechts een fractie op het
mijne. De enige overeenkomst is misschien dat er sprake is van een huis en een
vrouw. Al, misschien ben je wel een man? De overige opties man, vrouw, aantal
kinderen, huisdieren, tuin, balkon, et cetera, zijn allemaal vrij in te vullen.
Daarnaast zullen we ook nog eens van leeftijd verschillen, hebben we andere
ouders, komen we uit een andere gezinssamenstelling en vinden we vast niet eens
hetzelfde eten lekker. Wáárom blijven we dan toch vergelijken hè?
Ik vind het wel fascinerend. Ik ben er dan ook nog lang niet
over uit hoe het toch komt dat die neiging tot vergelijken bestaat, want
diegenen die zeggen ‘ach, je moet jezelf ook niet steeds vergelijken met
anderen’ doen het volgens mij net zo hard. Het begint al tijdens je
zwangerschap als je ‘een mooi buikje hebt’, ‘een klein buikje hebt’, ‘zo hee,
weet je zeker dat het er één is’-hebt of een ‘hoe lang moet je nog’-hebt.
Daarna gaat het eindeloos en eindeloos door. Van baby, naar peuter, kleuter en
het is dus ook gewoon verweven in onze volwassenheid.
Geen duidelijk einde dit keer. Geen eureka. Alleen de
constatering dat wanneer ik uit mijn raam kijk tijdens het ontbijt, het gras
van de buren groener is. Echt veel groener. Gewoon, omdat dat echt zo is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten